Televisie langs de Ethermeter

Frans van Lier, tv-recensent van bijna het eerste uur, kijkt om naar de beginjaren van de televisie, toen alles nog nieuw was.

O, al die bevlogen mannen (en een paar vrouwen) die vanaf het begin, nu zeventig jaar geleden, de televisie in dit land uit het niets lieten oprijzen – ik gedenk ze met warmte en dankbaarheid. Dankbaar dat ik ze leerde kennen en de bezieling heb gevoeld waarmee ze in weerwil van de knijpende tekorten – aan geld, ruimte, ervaring, techniek – hun talenten uitbuitten om te creëren wat nog niet bestond.

In 1957, zes jaar na het begin, mocht ik, 23 jaar oud, in het Algemeen Handelsblad, waar ik tot dusver beginnend verslaggever was geweest, een dagelijkse televisierubriek gaan maken. Ethermeter noemde ik het, twee gestrekte kolommen broadsheet inclusief het radioprogramma van de volgende dag. Naar mijn huurkamer op tweehoog aan de Stadhouderskade werd het kolossale tv-toestel (grote kast, klein scherm) omhoog gesleept van mijn veel oudere voorganger die vóór zijn verscheiden tv-recensies had geschreven. Omdat hij ook rechtbankverslaggever was, kon men af en toe in zijn recensies passages tegenkomen als: “In het cafédecor meenden wij de art-déco wandlamp te herkennen uit de meervoudige kamer van het oude rechtbankgebouw te Alkmaar.”

Vlieg aan de muur
Voor ik aan de rubriek begon had hoofdredacteur Planten bij zijn buurman in Naarden, studiofunctionaris bij de NTS (Nederlandse Televisie Stichting), voor elkaar gekregen dat ik een maand mocht rondkijken in de tv-fabriek om een beetje te leren waarover ik het zou gaan hebben. Ik was een vlieg aan de studiowand tijdens studiorepetities, zat in regie- en montagekamers en rook de inspanning bij het maken van ondertitels toen ik in de kleine ruimte waar twee of drie man werkten een evidente zweetlucht begon op te snuiven. Zo leerde ik dus direct al de makers kennen van die tovenarij en hun beviel het wel deze nieuwe halfwas bij de hand te nemen om tenminste in één krant misschien minder onkunde aan te treffen die, huns bedunkens, menige recensie ontsierde.

Pioniers
Wie waren ze, die pioniers die hun nek uitstaken om dromen waar te maken? Ik denk aan de bezielde Ger Lugtenburg, voormalig radio-omroeper, die de stuwende motor was van de AVRO-televisie en die Willem Duys en Mies Bouwman ‘uitvond’. Hij bracht Toon Hermans op televisie en liet voor het eerst een Amerikaanse tv-show zien, de Perry Comoshow, wekelijks.

De veelzijdige Gijs Stappershoef, lachgraag, afkomstig van de RONO, lokale radio in Groningen, zette bij de VARA een joyeus stempel op amusement en presentatie. Milo Anstadt, de tengere, zachtsprekende erudiet van de drama- en kunstprogramma’s, ontdekte Tom Manders als tv-talent. Joes Odufré pionierde met ballet als fascinerend televisiemateriaal. Leen Timp, de analytische opleider van menige cameraman en regisseur, ontdekte de fenomenale kunstpromotor Pierre Janssen en maakte met diens extatische bezieling en beeldvullende trilhanden onvergetelijke beeldende kunst belevenissen.

Aan de dynamische journalist Carel Enkelaar dankt de televisie niet alleen een professioneel Journaal maar, toen hij later programmachef van de NOS was, ook de voorloper van Buitenhof, toen nog Het Capitool geheten, evenzo de jeugdserie Floris, stimulerend gebruik van Eurovisie, alerte nieuwsprogramma’s en ook voor de radio Met het oog op morgen.

Maar in de oertijd van het NTS-Journaal, toen het nog helemaal van film werd gemaakt, werden die films buiten de studio ergens aan de overzijde van de spoorlijn Bussum-Hilversum gemonteerd en als een deadline niet werd gehaald, kwam dat doordat de spoorbomen net te lang dichtbleven.

Gewichtig
Een van de allereerste nieuwslezers van het NTS-Journaal was – naast de bronsgevooisde Pier Tania – de joyeuze Coen van Hoewijk, met Haagse allure uit zijn vroegere dagen bij Associated Press, notoire anglofiel (hij reisde naar Londen om een regenjas te kopen) en gretig verspreider van bon mots (“televisie is ons avondzonnetje”). Hij vertelde me ooit hoe gewichtig de beginnende televisie voor de evenzo beginnende carrière van de toenmalige minister Luns (Buitenlandse Zaken) was. “Ik moest een interview doen bij hem thuis over een vlootincident bij Nieuw-Guinea. Toen ik bezig was de vragen en antwoorden met hem door te nemen (!) kwam mevrouw Luns binnen en vroeg: “Ach, meneer, kunt u me zeggen wanneer ik het diner kan laten opdienen?” Het duurde toen nogal even voor zo’n interview erop stond en het was aan ons om te bepalen hoe laat de minister zou tafelen.”

Blote dibbes
Het weerbericht kwam aan het eind van het Journaal van een lange opgewekte man met een flinke donkere baard die Den Tonkelaar heette. Zijn meteorologische presentatie stond op een ingenieuze constructie van drie panelen die in een driehoek aan elkaar waren verbonden. Met een zwengel wist de heer Den Tonkelaar dan van het ene paneel naar het andere te zwiepen, waarop dan weer een vervolg op zijn weerkundig discours was verbeeld. Met lippenstift (effectief in zwart-wit weergave) tekende hij virtuoos isobaren en isothermen en hoe hij de H van hogedruk in schijnreliëf wist op te stiften oogstte alom bewondering.

Maar wat hij op een avond niet had voorzien was hoe een anonieme hand op een van zijn panelen alvast een voluptueuze blote dibbes had gestift, die dus tevoorschijn zwiepte toen de zon voor de volgende dag naar het zenit moest stijgen. Met zijn weggehikte lach, geëchood door studiogeproest, haalde hij het einde.

Overigens was het NTS-Journaal bloedig bevochten op de weerstand van de omroepen die iedere zelfstandige programmering van het overkoepelende orgaan als gevaarlijke concurrentie beschouwden. Dat de NTS enorm scoorde met Eurovisie-successen als de riante opera’s uit Duitsland van tv-maker Kurt Wilhelm, vorst van de Beierse omroep, was iedere keer een wespensteek in het vlees van de ‘zuilen’. Het kostte tenslotte de veel te ambitieuze Eurovisiechef Jack Velleman zijn baan.

Nieuws was vóór het bestaan van het Journaal een flodderklusje voor de omroep van dienst in dwarrelrubriekjes met wat nieuwsfi lmpjes. De omroepster las dan het weerbericht voor. Toen Mies Bouwman, begonnen als tv-omroepster bij de KRO, ontdekte dat ze de weersverwachting niet had, riep ze in de camera: “Wacht even” en holde ze de trap af naar buiten en rende terug en riep: “Het regent!”

Technisch onvolmaakt
Er ging nogal iets mis in die technisch onvolmaakte omstandigheden. Dan moest er even worden gepauzeerd om de brokken te lijmen en dan verscheen het pauzedia op het scherm met een diagonale zendmast waarboven NTS stond en eronder Pauze. Ik zie Tom Manders (Dorus) nog in de studiokantine uitleggen wat die woorden eigenlijk betekenden: Niet Tegen Stoten, Paal Al Uit Zijn Evenwicht.

Omdat er aanvankelijk nog geen registratietechniek bestond, was alles live televisie totdat de telerecording werd geïntroduceerd: de tv-beelden geregistreerd op film. Je zou schrikken als je het nu zou zien: groezelig, vlekkerig beeld, maar, alla, we wisten niet beter. Natuurlijk gingen er dingen mis in die live uitzendingen: ik herinner me een oudere actrice die, verblind door een studiolamp, in een bak hondenvoer trapte die bij het toneelstuk hoorde. “Allez, nondeju”, hoorde men haar vloeken: ze was van Vlaamse origine.

Ik weet nog dat ik, beroepshalve, ernaar zat te kijken, samen met Peter van Straaten, net van de Kunstnijverheidsschool (nu Rietveld Academie). Hij was nog onbekend maar ik had hem ontdekt – ja, ik heb Peter van Straaten ontdekt – als cartoonist voor mijn rubriek omdat in die jaren ’50 geen krantenrubriek kon bestaan zonder cartoons. Zijn allereerste: een jongetje dat, wijzend op een tv-toestel, vraagt: “Mam, mag het nieuwe medium aan?”

Goed, er werd dan weleens in een bak hondenvoer getrapt maar dat was een ‘collateral damage’ bij de ongekende en voorgoed uitgestorven weelde dat iedere donderdagavond live een avondvullend toneelstuk werd aangeboden. Parels uit de toneelliteratuur werden elke week gepresenteerd, nieuw geënsceneerd met de bloem van Nederlandse acteurs met nieuw gemaakte decors (grijs voor zwart-wit televisie), geregisseerd door tv-coryfeeën als Walter van der Kamp, Willy van Hemert, Kees van Iersel, Eimert Kruidhof (Maigret-serie), Peter Koen, Jack Dixon, Luc van Gent e tutti quanti. Ibsen zag men de ene week, Anouilh de volgende, Pirandello, Tom Stoppard, Von Kleist, Pinter, O’Neill, Rattigan – ga maar door. Eenmalige uitzendingen, live van negen tot elf of zo. Kom er ’s om. Televisie als opvoeder? Nou en of!

Er was een kern van acteurs die, zonder andere engagementen, veelal beschikbaar waren voor deze producties: John Soer, Frits Butzelaar, Mieke Verstraete en al die anderen. In allerlei komedies was de wat muizige acteur Herbert Joeks zo vaak te zien dat de televisie ook wel een Joeksbox werd genoemd.

“Ze kwetsen weer!”
Maar o, o, o, wat moest er op de woorden worden gepast! De tenen waren nog lang en de lontjes kort in het verzuilde Nederland en de ‘televisierel’ werd een nieuw standaardbegrip. Toen Simon Carmiggelt van een Vlaamse schrijver citeerde “God schiep de vrouw, zag hoe het de man verging en bleef vrijgezel”, leidde dat tot kritische vragen in de Kamer met als gevolg een berisping door de dienstdoende staatssecretaris, zo beschreef Henk van Gelder 45 jaar geleden in zijn smeuiïge boekje over 25 jaar televisie.

Het weinig gedweeë creatieve tv-gilde zocht graag de provocatie met de rel als Pavlov- gevolg. Peter van Straaten tekende een opgewonden man voor zijn tv die riep: “Marie, kom gauw kijken: ze kwetsen weer!”

Ook achter de camera’s stonden ongewone mannen. Ook zij leefden in de prikkelende sfeer van creatieve opbouw en animeerden elkaar in hun kleine teams. Een hunner was de markante Fred Benavente, later ‘performer’ in het satirische programma Farce Majeure. Een collega-cameraman had een relatie aangeknoopt met een niet onbemiddelde Gooise dame. Toen hij voor de studio verscheen in een van haar geleende Volvo sprak Benavente met zijn sonore geluid: “Per vulva ad Volvo”. Toen hij later regisseur was geworden bij de NCRV maakte hij zich onsterfelijk met zijn variant op Knaapje zag een roosje staan door op de gereformeerde NCVR-voorzitter Roosjen, ook Kamerlid voor de ARP, te dichten:

Roosjen zag zijn knaapjen staan,
Zijn knaapjen tussen beide.
Hij is er snel mee heengegaan
naar de Oude Zijde.

Te pletter
Wat in de begintijd ook moest worden opgebouwd, was het rekwisieten-depot waaruit toneelbeelden moesten worden samengesteld: klokken, meubelen, lampen en al het andere wat in diverse interieurs moest passen. Veel hiervoor kwam uit boedels en uitdragerijen. Toen dan ook in een leeg pand twee flinke kroonluchters vielen op te halen lieten de rekwisiteurs zich die niet ontgaan. René Coelho, cameraman/ floormanager van de eerste jaren, vertelde me hoe ze dat aanpakten. “Die kronen waren met bouten vastgezet in het plafond en om die los te krijgen, moest een van de twee ophalers de bouten losdraaien in de vloer van de bovengelegen etage. Als hij ze los had zou hij door het plafond ‘ja’ roepen naar de man beneden die dan voorzichtig de zware kroon naar beneden zou tillen. Met zijn handen om het geval heen stond de drager klaar. ‘Ja’ hoorde hij en tegelijk donderde de andere kroon rinkelend en kletterend te pletter op de vloer.”

gerelateerde artikelen