Zeventig jaar Nederlandse televisie
Op 2 oktober 1951 was er voor het eerst een ‘officiële’ landelijke tv-uitzending te zien in Nederland, onder auspiciën van de NTS. Hoe heeft het medium televisie zich sindsdien ontwikkeld? En is het geworden wat bijvoorbeeld pionier Erik de Vries ervan had verwacht? Een gesprek met Sonja de Leeuw, emeritus-hoogleraar Nederlandse televisiecultuur in internationale context aan de Universiteit Utrecht, over 70 jaar tv.
Experimenten met televisie waren er al veel eerder dan 1951. Internationaal en ook in Nederland werden verschillende systemen beproefd, aanvankelijk vooral mechanische, waarbij veelal gebruik werd gemaakt van een Nipkowschijf. Gaandeweg de jaren 1920-’30 verdrongen elektronische systemen de mechanische. In Nederland experimenteert Philips hiermee. Pionier Erik de Vries, die op het Natuurkundig Laboratorium van Philips werkte, was er vanaf het begin in 1935 bij betrokken.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd televisie een massamedium in onder meer de Verenigde Staten. “Het kwam hier wat later op gang”, zegt De Leeuw, “maar Nederland was zeker niet de laatste in Europa op dit gebied. Men was er direct na de oorlog nog niet klaar voor. Philips wilde wel, maar in de politiek waren er veel conservatieve stemmen. Televisie werd vanuit een ideologisch perspectief bekeken: was het niet slecht voor mensen? En waar zou je dat nieuwe medium moeten onderbrengen? De omroepen stonden destijds ook niet te trappelen, nieuws op televisie bijvoorbeeld mocht het radionieuws niet gaan verdringen. Erik de Vries heeft het toch doorgedrukt.”
Eigenlijk was ‘Hilversum’ ook in 1951 nog niet klaar voor het nieuwe medium. De Leeuw: “Het vak werd vooral in de praktijk geleerd. De omroepen keken ook de kunst af in het buitenland, met name bij de BBC. En ze haalden mensen van de radio om tv te gaan maken, de regisseurs bijvoorbeeld. Het heeft lang geduurd voordat filmregisseurs televisie gingen maken. Nederland kende niet zo’n sterke filmcultuur, en er is lange tijd niet nagedacht over televisie als een visueel medium, waarvoor je met beelden een verhaal vertelt. Drama bijvoorbeeld was theater, dat werd heel toneelmatig beschouwd.” Toch is er wel een ‘Nederlandse’ tv-beeldtaal herkenbaar, vindt De Leeuw. “Die is vooral sober, niet overdadig, en gestileerd, efficiënt. Prachtig vond ik bijvoorbeeld de serie A’dam – E.V.A. van Robert Alberdingk Thijm en Norbert ter Hall, omdat daarin deze kenmerken te zien zijn in combinatie met een sterk visuele stijl waarbij de camera een speler is geworden.”
Televisiecultuur
In de afgelopen 70 jaar is er een eigen, Nederlandse televisiecultuur ontstaan, vindt De Leeuw, die samenhangt met de Nederlandse cultuur in bredere zin. “Cultuur associeer ik met identiteit. De Nederlandse cultuur is antiautoritair. We hebben dan ook geen staatsomroep, die van bovenaf wordt gereguleerd. Wij hebben een publiek bestel met omroepen die vanuit een bepaalde ideologie werken. Een staatsomroep kan ook verschillende groepen en standpunten laten horen, maar hier doen we dat vanuit een onderlinge, creatieve competitie. Dat is minder paternalistisch. Wij snijden op tv ook wat makkelijker taboes aan dan in het buitenland gebeurt, bijvoorbeeld als het gaat om seksualiteit, geloof of de monarchie.”
De publieke omroepen hebben in de loop der jaren ook veel producties van buiten het bestel uitgezonden. “Vrije producenten, regisseurs, auteurs en noem maar op hebben veel bijgedragen. Mede dankzij hen en hun ondernemerschap is hier een sterke formatindustrie ontwikkeld, met formats die in wezen internationaal zijn, die dus goed kunnen ‘reizen’.” En sinds meer dan dertig jaar hebben we commerciële televisiestations. “Die bieden uitstekend nieuws en goede talkshows, en verder vooral veel amusement. Hun dramaproducties vind ik erg genrematig. Maar ook zij hebben, vanuit hun ondernemerschap, sterke formats ontwikkeld, zoals Big Brother.”
Idealisme en profilering
Wat De Leeuw betreft zouden de publieke omroepen zich beter mogen profileren, maar niet meer langs de lijnen van de oude verzuiling. “Ze moeten zich herbezinnen en zich beter gaan onderscheiden van commerciële zenders. Ze hebben een heldere identiteit nodig en moeten talent voeden, inzetten op onderzoeksjournalistiek, goed drama, betere talkshows met betere gasten. Kijk bijvoorbeeld naar Op1. Die presentatieduo’s zijn leuk, maar het publiek weet volgens mij niet dat ze steeds van andere omroepen zijn. Hun achtergrond, de identiteit van hun omroepen is niet meer herkenbaar, ook al vertegenwoordigen ze wel een bepaald geluid, of het nou van rechts is of juist avant-gardistisch. De omroeplogo’s zijn wel in beeld, maar wat zegt het de mensen nog? De wereld is niet meer via die zuilen georganiseerd.”
Hoe zou pionier Erik de Vries nu naar het medium kijken? De Leeuw, die een biografie over hem schreef: “Hij had niks met de omroepzuilen, daar was hij op tegen. Hij kreeg dan ook geen vaste plek in Hilversum en werd al gauw aan de kant geschoven. Hij zou nu teleurgesteld zijn over televisie, want hij had grote idealen. Televisie was voor hem een cultureel medium, het moest mensen samenbrengen, tot uitwisseling en wereldvrede leiden. Maar van een goede reportage kun je wel wat leren, maar je wordt er niet echt extra tolerant van. Het blijft niet hangen. De tv brengt ons vooral samen rond grote live-evenementen” Daarmee wil ze zeker niet zeggen dat televisie niets teweegbrengt of niks met ideologie te maken heeft. De Leeuw: “Televisie geeft ons een blik buiten ons eigen milieu, onze straat, over grenzen heen. En het bouwt mee aan ons collectieve geheugen, het zegt iets over onze identiteit. De manier bijvoorbeeld waarop de Tweede Wereldoorlog in beeld is gebracht, toont hoe we ons die periode collectief willen herinneren. Het is een beeld vanuit een bepaald perspectief. Wat dat betreft vind ik het nogal hypocriet dat de hoofdredacteur van het Journaal zijn mensen niet wil laten aanschuiven bij De Vooravond, omdat dat opiniërend is. Alsof het Journaal geen keuzes maakt.”