Spitten naar het ontstaan van de NTS-decorafdeling

In 2013 besloten voormalig NTS-decorontwerper Freek Biesiot en ik de geschiedenis van ‘zijn’ afdeling – hij was een paar jaar chef aan de vergetelheid te ontrukken. Want was er gebeurd? Bij de ontmanteling van de afde­ling Decorontwerp in de jaren negentig werden bij elke verhuizing en elk ontslag archiefkasten geruimd, laden geleegd en dozen in de vuilniscontainer gegooid. Er waren in de nadagen van de afdeling ook wel zaken mee naar huis genomen Freek redde zo’n 1.500 kleurendia’s en bewaarde keurig zijn eigen tekeningen maar wat, waar en hoeveel? Met dank aan het Mondriaan Fonds kon het speurwerk beginnen.

Het belangrijkste archief dat in het kader van het onderzoek is gevonden én is geschonken aan het Instituut voor Beeld en Geluid, is van decorontwerper ‘nummer één‘: Peter Zwart (19112000). De schenking bevat een aanzienlijke stapel de­cortekeningen, twee geschilderde portretten uit het decor van De Toverspiegel, tientallen fotos, krantenknipsels en veel documentatie over kleurentelevisie en de kleurenschaal die hij daarvoor ontwikkelde. Het meeste keek ik uit naar alles van vóór maart 1955. Toen begon namelijk de tweede decoront­werper, Fokke Duetz (1910-1989). Het complete archief van Duetz was al eerder via het Theater Instituut Nederland bij Beeld en Geluid terecht gekomen. Er was dus al iets bekend van de werkwijze van de decorontwerpers vanaf 1955. Maar hoe was Peter Zwart in zijn eentje op dat punt aangeland?

EVEN SNEL TWEE PORTRETTEN
Zwart heeft verschillende malen verteld hoe hij in de beginja­ren werkte. Bijvoorbeeld in 1991 in een interview voor het oral history-project van het voormalig Omroepmuseum. Daarin vertelde Zwart in eigen woorden over zijn eerste decor (voor het toneelstuk De Toverspiegel, onderdeel van de eerste televisie-avond, op 2 oktober 1951) en over de twee zwart-wit geschilderde portretten die zijn dochter aan Beeld en Geluid schonk. Drie kwartier voor aanvang van die allereerste uitzending vond regisseur Erik de Vries de muren in het zeventiende eeuwse hoekje nog wat kaal, of daar niet twee portretjes á la Frans Hals kunnen komen? Zwart schil­derde naar eigen zeggen razendsnel twee portretten en hing ze nog nat aan de muur op het moment dat het tv-signaal de lucht in moest. Het lijkt een sterk verhaal Zwart kon volgens oud-collegas en zijn kinderen fantastische verhalen verzinnen maar het klopt wel deels. Op repetitiefotos van De To­verspiegel hangen inderdaad twee lege schilderijlijsten.

De verhalen van Zwart over de beginjaren van televisie zijn allemaal te onderbouwen met de bronnen in zijn archief. Zwart vertelde bijvoorbeeld in 1977 aan een VARA-journa­liste: Het was bouwen en ontwerpen tegelijk. Ik weet nog goed dat ze [de regisseurs] bij me kwamen in de studio om over de volgende uitzending te praten en dat er geen papier was. Ik tekende het dan maar achterop een sigarendoosje. Bedoel je zoiets? Nou, dan kwam het verder wel in orde.” In het archief geen sigarendoos, maar ook geen mooie schet­sen, eigenlijk is er vrijwel niets uit de experimentele periode. Het oudst bewaard gebleven decorontwerp is voor een optre­den van The Ramblers op 29 januari 1952 (VARA). Het door­zichtige velletje is op beide kanten vol gekrabbeld. Het ziet er vergeleken met de kwaliteit van de latere decortekeningen niet uit als iets wat achter de tekentafel tot stand is gekomen. Met mondelinge afspraken en zijn eigen betrokkenheid bij de bouw en decoratie was er geen noodzaak en ook geen tijd om uitgebreide tekeningen te maken.

ELK STUDIOHOEKJE WERD BENUT
Als ik afga op Zwarts archief, dient de noodzaak om wél plan­ tekeningen te gaan maken zich aan op 4 november1952 bij de eenakter Het is tijd, dr. Schweitzer (NCRV). Studio Irene was vanaf het begin af aan al klein als tv-studio en het oog van regisseurs werd almaar groter. Zwart moest woekeren met de ruimte: Elk hoekje van de studio is benut, de piano is onder de trap geschoven en de omroepster doet haar aankondiging voor een wegzwenkend wandje. In De Telegraaf van 28 februari 1953 vertelt Zwart dat hij niet alleen plattegronden tekent, maar ook een stuk of drie belangrijkste scè­nes. Bij het artikel staan drie van die scènetekeningen afgebeeld uit december 1952. Op de foto bij een artikel van enkele maanden later, weer in De Telegraaf (12mei 1953), zien we Zwart op een ladder in de studio met op schoot en voor de voeten een flinke stapel mappen. Maar waar zijn al die plattegronden, scène-tekeningen en mappen gebleven ?

CALQUEERPAPIER
Hoewel Zwart dus vanaf eind 1952 een bewaarsysteem had, zijn er pas vanaf de zomer 1954 met steeds grotere regel­maat tekeningen bewaard gebleven. Een oorzaak is mis­schien te vinden in de tekeningen voor Keizer Rasjudan verveelt zich (VARA) van 6 april 1954. Deze tekeningen zijn voor het eerst op calqueerpapier en er is tevens een lichtdruk van. Enkele weken later schaft Zwart een tekenblok calques, ook wel rijstpapier genoemd, aan. Waarom reproduceerde hij zijn tekeningen en waarom bewaarde hij ze? Er kwam meer geld voor tv, meer uitzendtijd, meer personeel. Hoe meer be­trokkenen in het productieproces, hoe meer tekeningen er nodig waren. Misschien was het zelfs al nodig geweest om de tekeningen te vergelijken met het gerealiseerde decor. Was er wel opgeleverd wat er door middel van de tekening was afgesproken tussen ontwerper en regisseur, tussen ontwerper en bouwers?

MAAGDENHUIS
Vanaf maart 1955 was Peter Zwart niet meer de enige decorontwerper. Rond die tijd, of wellicht eerder, betrok de afdeling Decorontwerp de serre van het Maagdenhuis, het voormalig tehuis voor ongehuwde moeders, vlakbij Studio Irene. Als ik de tekeningen van Duetz en Zwart samenvoeg, is er een na­genoeg compleet archief van de periode 1955 tot 1961. Ook ontwerpen van Cor Hemeler en Jan van der Does, de grafi­sche medewerkers die in 1955 ook een piepklein ateliertje kregen in het Maagdenhuis, zitten in beide stapels. Zo is er in ieder geval van het eerste decennium een (bijna) compleet archief. Nog maar dertig jaar te gaan

gerelateerde artikelen