Hij had eigenlijk arts willen worden, had voldoende muzikaal talent om beroepsmusicus te worden, maar maakte naam als geluidtechnicus. Koos Koolschijn, inmiddels 90 jaar, kijkt terug.
Koolschijn (geboren in Delft in 1932) is één van die mensen die van zijn passies zijn werk heeft gemaakt. In zijn geval betreft dat muziek en radiotechniek. Beide kreeg hij van huis uit mee. De muzikaliteit heeft hij van zijn moeder, de belangstelling voor radiotechniek van zijn vader. “Mijn moeder speelde thuis op een harmonium de muziek na, die we in de kerk hoorden. Ze maakte wel eens een fout en dat hoorde ik, want het klonk dan anders dan in de kerk. Mijn moeder leerde me noten lezen en op het harmonium spelen.” Naast de muziek trok ook de radio hem aan. “Voor de oorlog hadden we een zelfgebouwd radiotoestel, want radio’s waren duur. Tijdens de Bezetting, vanaf mei 1943 toen de Duitsers het bezit van een radio verboden, verstopte mijn vader het toestel. Na de oorlog was ik, net als mijn vader, handig met radiotechniek, ik had ook een abonnement op Radio Bulletin, dat werd uitgegeven door American Radio House, Amroh.”
Hoewel je achteraf haast zou zeggen dat Koolschijn voorbestemd was om als geluidtechnicus muziek op de radio te brengen, leek zijn leven aanvankelijk een heel andere loop te nemen. Hij wilde in eerste instantie arts worden en begon, na de middelbare school in Delft, aan de studie geneeskunde in Leiden. Maar na het eerste jaar stopte hij ermee. “Tot woede van mijn vader,” vertelt hij. “Mijn vader had wel een arts in de familie willen hebben.” Toen dat niet doorging, rees de vraag: wat nu? Koolschijn: “Ik wilde naar de Technische Hogeschool in Delft, maar dat was mijn vader te duur. De studiekosten waren ook toen al hoog. Dus ging ik werken.”
Autodidact
Het was inmiddels 1952, Koolschijn was 20 jaar, en ging aan de slag als reparateur van elektrische spullen, waaronder radiotoestellen. In die tijd begon hij, als autodidact, ook zelf apparatuur te ontwikkelen. “Ik zat bij een bedrijf in pneumatische meet- en regelapparatuur. Daar was ik een éénmans lab. Ik bedacht dingen voor de verkoop, en ik mocht mijn rijbewijs halen zodat ik naar klanten in het land kon. Dat deed ik met de privéauto van mijn baas. Maar dat werk wilde ik niet de rest van mijn leven blijven doen.”
NRU
Koolschijn deed na twee jaar een beroepskeuzetest, die zijn verdere loopbaan zou bepalen. “Er kwam uit dat ik het beste iets kon doen met techniek én muziek. Ik stuurde een open sollicitatie naar de Technische Dienst van de Nederlandse Radio Unie in Hilversum.” Hij kreeg een uitnodiging voor een gesprek met een stevige commissie. “Ik zat tegenover drie man, onder wie het hoofd van de Technisch Dienst, ir. Huydts. Ze stelden me allerlei vragen over elektronica en muziek, die ik allemaal kon beantwoorden. Twee dagen later kreeg ik een brief, waarin stond dat ik in dienst kon komen. Ik denk dat vooral mijn antwoorden op hun vragen over muziek de doorslag hebben gegeven.”
Koolschijn kreeg een aanstelling op proef van een jaar met een salaris van 175 gulden per maand, en was met zijn 22 jaar de jongste technicus die de NRU ooit had aangenomen. “Via een bevriende kapper in Delft die iemand in Hilversum kende, vond ik daar een kamer, op Wandelpad 62. Voor kost en inwoning betaalde ik 125 gulden in de maand.” Koolschijn startte in 1954 als ‘aankomend registratietechnicus’. “Er was een scheiding tussen de binnendienst en de buitendienst, en in de binnendienst tussen de studiodienst en de registratiedienst. Als registratietechnicus hoorde ik bij die laatste en werkte ik in de registratiekamers.” Dat betekende veel platen snijden en knippen en plakken in geluidsbanden.
Met die platen ging het een keer mis, vertelt hij lachend. “Er was een klankbeeld gemaakt over de titels van de koningin. Dat programma duurde 33 minuten, en ik moest dat op platen kopiëren. Op die platen paste op elke kant maximaal vijf en een halve minuut, dus dat kon precies op zes kanten. Enfin, ik leverde ze in en enkele weken later werd ik bij Will Kalee, mijn baas, geroepen over die platen. “Koolschijn, controleer jij je platen wel eens?” “Ja”, zei ik, want ik had de afkondiging beluisterd en die stond er goed op. Bleek dat er verder helemaal niets op die platen stond, doordat de schakelaar van de snijkoppen niet goed had gewerkt. Zes kantjes niets en dan alleen de afkondiging, het enige dat ik had afgeluisterd! Die plaatkopie was dus voor de koningin! Zij had gezegd dat ze me niet moesten ontslaan, want iedereen kan een fout maken. De collega’s kwamen erachter, en noemden mij natuurlijk prompt ‘de hofleverancier.”
Monteren zonder knippen
Koolschijn maakte dat ongelukje overigens meer dan goed, door een revolutionaire nieuwe manier van geluid monteren te bedenken. “De NRU was eind 1956 een nieuw type opnamebanden gaan gebruiken. Die waren duur, dus kregen we opdracht om er zo min mogelijk in te knippen. Ik ben gaan experimenteren en bedacht een manier om het geluid van de ene op de andere band te kopiëren, zodat je een montage kon maken zonder te knippen. Om ervoor te zorgen dat je de banden op precies het goede moment kon starten, zette ik een streepje met een vet potlood. Maar dat had als nadeel dat de koppen gingen dichtslibben. Mijn vriend en collega Cor Doesburg heeft toen de blauwe schijf bedacht, die naar hem de ‘Doesburgse schijf’ is genoemd. Daarmee kun je exact de juiste timing bereiken, zonder streepjes te hoeven zetten. Totdat er in 1990 overgestapt is op digitaal monteren, is die methode gebruikt. Dat moet de omroep veel geld bespaard hebben.”
Concertgebouw
Intussen liet de muziek hem niet los. In het begin van de jaren ’60 volgt Koolschijn bij de NRU een opleiding voor het staatsexamen muziektheorie op conservatoriumniveau, dat uiteindelijk niet doorgaat. In 1963 organiseert de NRU zelf zo’n examen, waarvoor hij slaagt met hoge cijfers. Koolschijn verruilt in 1965 de registratiekamers voor de Buitendienst en gaat meewerken aan het opnemen en uitzenden van muziekproducties met allerlei orkesten. Twee jaar later wordt hij lid van de vaste ploeg technici, die in het Concertgebouw in Amsterdam werken. “Muziektechnicus Henk Versteeg heeft mij daar ingewerkt, hij was ook mijn voorbeeld. We repeteerden op zaterdag voor de live-uitzending van zondag. Hoe moet het gaan klinken? Waar hang je je microfoons op? Bij de repetities is de zaal leeg, maar als het concert uitverkocht is, zit de ruimte vol mensen en klinkt het anders. Daar moet je heel snel op kunnen reageren.”
Nagalm en vertragers
“Een goede geluidtechnicus kan feilloos omgaan met de akoestiek. Bij gesproken woord in een spreekstudio speelt akoestiek geen rol, bij een orkest in een zaal is dat heel anders. Een luisteraar verwacht dan een zaalgeluid te horen, het moet dus niet gortdroog klinken. Desnoods voeg je kunstmatig wat nagalm toe. Daarvoor hadden we eerst een apparaat met een ijzeren plaat, later galmveren. Die kon je aanstoten en een pickup-element dat eraan zat, pakte de trilling in de veer op. Hoe verder dat element verwijderd was van de plek waar je de veer aanstootte, hoe langer de nagalm duurde.” Koolschijn bleef experimenteren om het geluid zo mooi en natuurlijk mogelijk te laten klinken door de radio. “Als je naar muziek luistert in een zaal, dan is het geluid niet constant van toonhoogte. Wanneer je bijvoorbeeld even je hoofd draait, is het ene oor net iets verder van bijvoorbeeld de piano op het podium dan het andere oor. En als je als musicus een paar meter verder van de microfoon zit dan je collega, klinkt het ook anders, want het geluid bereikt de microfoon dan een paar milliseconden later. Dat kun je nabootsen met vertragers. Die heb ik veel gebruikt, het geeft het geluid diepte.”
Koolschijn had tien prachtige jaren in het Concertgebouw, waar hij in die periode bijna woonde. Hij kan er leuke anekdotes over vertellen, zoals eentje over de humoristische pianist Victor Borge. “Borge trad op in het Concertgebouw en dat zou niet alleen voor de radio worden opgenomen, maar ook live uitgezonden op tv. De chef techniek van het Concertgebouw gebruikte voor het geluid in de zaal een aftak van de TV-techniek. Helaas stopte de televisieploeg voordat Borge klaar was met zijn optreden, waardoor in de zaal het geluid wegviel. Borge riep: “May I please have my microphone back?” Enfin, die chef techniek van het Concertgebouw kwaad op de tv-ploeg, dus ik zei tegen hem dat hij voortaan gewoon bij mij moest aankloppen, want ik was voor de radio-opname gewoon doorgegaan en had dus wel geluid kunnen leveren.”
Santbergen
In 1978 ging Koolschijn zich toeleggen op het opleiden en begeleiden van nieuwe collega’s en twee jaar later werd hij hoofd van de audio-opleiding bij Santbergen, destijds het eigen opleidingsinstituut van de publieke omroep. “Ik kreeg een veel regelmatiger leven en adviseerde Cor Doesburg wie van de nieuwe mensen goed was als muziektechnicus, of juist meer geschikt reportages enzovoorts. Een goede muziektechnicus moet bijvoorbeeld partituren kunnen lezen, zodat je weet hoe de melodielijnen lopen, wanneer die bijvoorbeeld van de strijkers naar de houtblazers overgaan. Het helpt zeker ook als je zelf muzikaal bent en een instrument bespeelt.” In 1990, wanneer de opleiding bij de komst van het NOB verzelfstandigd wordt, stopt Kool voor schijn. “Ze hadden Santbergen nooit mogen opdoeken, dat is echt zonde geweest. Toen de reorganisatie kwam heb ik gebruik gemaakt van een regeling om te kunnen stoppen. Ik was toen 57.” Maar stilzitten deed hij niet, Koolschijn leidde vervolgens nog jaren geluidtechnici op bij regionale en lokale omroepen, net als video-editors en presentatietechnici bij de televisie. “Het gaat om het samenspel met de collega’s.
Een klein voorbeeld. Tijdens het Holland Festival trad pianist Polo de Haas eens op in het Haags Gemeentemuseum. De Haas greep in de snaren van piano en gebruikte een raar instrumentje, dat een glissando-effect geeft, een beetje zoals een zingende zaag. Ik wist dat dat ding een flexatone heet, dat gaven we door aan Jaap Brand die presenteerde en dat dus meteen op de radio kon vertellen, wat Jaap prachtig vond. Zo moet het, radio maak je samen.”