Portret van Richard Schoonhoven. Bron: Beeld & Geluid

Im Richard Schoonhoven. De man die journalistieke ethiek naar de tv bracht

“Richard H.G. Schoonhoven (1931 – 2024), journalist”, stond er boven het overlijdensbericht begin maart. Van alle functies die hij vervulde, van hoofdredacteur Brandpunt tot mediadirecteur van de KRO en van vele nevenactiviteiten in binnen- en buitenland, wilde hij aldus herinnerd worden: als journalist.

In de drie keer dat ik hem ontmoette in het laatste jaar, tweemaal in het huis van Richard en Jaco Schoonhoven aan een lommerrijke laan en eenmaal in de legendarische Jonge Haan in Hilversum, blikte hij terug op zijn leven en streven.

Wat waren je drijfveren om journalist te worden?
“Tijdens de oorlog was ik een jaar of dertien, veertien. Toen merkte ik dat de honger naar informatie eigenlijk net zo groot was als de honger naar voedsel. Alom werd gevraagd: heb je al wat gehoord? Weet je wat? Ik bedacht: in de oorlog is informatie is net zo belangrijk als bommen en granaten. Iedere week zaten we onder de grond naar Radio Oranje te luisteren. Die behoefte aan informatie kreeg ik in de oorlog mee. Daar is, denk ik, mijn verlangen gegroeid om journalist te worden.”

“Een van mijn grote voorbeelden was de dorpspastoor. Toen in de oorlog de Duitsers beweerden dat je rustig anti-Joods kon zijn, want Jezus was geen jood, zijn vader was de Heilige Geest, klom hij op de preekstoel. Dat was altijd een deftig moment. Hij legde dan zijn horloge neer en zei: Beminde gelovigen, Jezus was een jood, een volbloed jood. Amen. Twee weken later zat hij in kamp Vught. Hij is voor mij steeds een voorbeeld geweest, dat je altijd moet zeggen wat je denkt.

Hij heette pastoor Metz en was adviseur van kardinaal De Jong. Hij kwam bij ons thuis en zei: Richard zou heel goed naar het seminarie kunnen. Mijn moeder knikte, want die vond niets mooier dan een priesterzoon. Mijn vader zei alleen: dat moet je aan Richard vragen. En Richard zei nee. Maar het uitgangspunt van pastoor Metz ‘je moet zeggen wat je denkt’ heb ik altijd onthouden. Dat heb ik ook in de journalistiek volgehouden.”

“Dat had ik ook, heel sterk, toen ik bij Harry van Doorn, toen KRO-voorzitter, werd ontboden. Tijdens de Bidault-affaire (de verboden Brandpuntuitzending met de omstreden Franse politicus en tegenstander van De Gaulle, George Bidault, JB). Dat ik toen mijn rug heb rechtgehouden. Van Doorn gaf pas een week later toe dat ik een beetje gelijk had gehad. En ook toen de KRO vond dat we geen aandacht moesten schenken aan de geloofsovergang van Irene. Ik heb gezegd: Brandpunt begint vanavond met prinses Irene. En Harry heeft dat uiteindelijk gehonoreerd. Vanaf dat moment wist ik dat ik bij de KRO kon blijven werken.”

Hoe ben je de journalistiek binnengekomen?
“Dat was niet makkelijk, begin jaren vijftig. Er was een tekort aan papier en alle journalisten van voor de oorlog waren teruggekomen. Hoezeer ik ook mijn best deed, het lukte me niet om een baan te bemachtigen. Maar wat gebeurde er? Ik kom een leraar van mijn oude middelbare school tegen, een priester. Hij zegt: solliciteer maar bij De Maasbode, volgende week. Ik schreef een briefje en tot mijn verbazing mocht ik komen. Ik had alleen een schriftelijke cursus journalistiek gedaan bij de paters Augustijnen in Culemborg.

En ik had net op de markt in Utrecht voor een kwartje een boekje gekocht van dr. Ritter junior, hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad. Het heette Geheimen van de Journalistiek. Dat vertelde ik aan de hoofdredacteur en de directeur van De Maasbode. Ze zeiden: Zo, zo, jongeman, wat is dan wel dat geheim? Ik zei: dat is het antwoord op de vraag: leidt de journalistiek of wordt de journalistiek geleid? Die twee kregen daar onderling discussie over en na twintig minuten werd ik aangenomen.”

“Ik kwam daar in Rotterdam bij een geweldig leuke krant. De Maasbode was ontzettend katholiek. En tevens ontzettend liberaal. Ze trokken zich niets aan van IDIL, de katholieke boekenkeuring. En ook niet van de filmkeuring. Daar gingen ze dwars tegenin. Ze waren heel onafhankelijk. Alleen als er een bisschop langskwam, dan moest het hele pand geschilderd worden. En alles wat de bisschop zei, kwam in de krant. Ik genoot van de mensen daar. Het waren allemaal intellectuelen die een beetje theoretisch naar hun krant keken. Maar ze waren ook heel streng in de journalistieke ethiek, in die zin van: je hebt het zelf gezien, je hebt het zelf gehoord, en je was er zelf bij. Denk erom, want anders…”

Als stadsverslaggever belast met de haven en de scheepvaart, in het verlengde van zijn diensttijd bij de marine, raakte Richard onder de indruk van de veerkracht van deze stad in wederopbouw. “Die dynamiek, die energie die daar uitstraalde, heb ik mijn hele leven bij me gehouden.” Maar nadat De Maasbode was overgenomen door De Tijd en zijn verslag van de proefvaart van de SS Rotterdam sterk verkort in de krant terechtkwam, vertrok hij bij De Tijd.

Joop Lücker, de baas bij de Volkskrant, wilde hem graag hebben. Richard werd correspondent in Maastricht, met als onderwerpen de afbouw van de mijnen, het opkomende Wirtschaftswunder in Duitsland en de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Hij kreeg een aanvaring met Lücker over misbruik van gemeentegeld voor de restauratie van een kerk. De bisschop was ontstemd over het bericht en ontkende, maar toen Lücker erachter kwam dat Richards verhaal klopte, negeerde hij de wil van de bisschop en koos hij onverkort de kant van zijn journalist.

Waarom stapte je over naar televisie als je je senang voelde bij de krant?
“Dat is een hele zware overweging geweest. Maar ik vond de uitdaging wel weer goed. Lücker had tegen mij gezegd: Luister eens, Schoonhoven, journalistieke ethiek die kennen ze daar helemaal niet hoor. Je gaat naar het amusementsbedrijf. Na een jaar ben ik daar toch heen gegaan, nadat ik een Amerikaanse journalist ontmoet had die naar Maastricht kwam, omdat de stad met de Kolen en Staal-gemeenschap toen de poort naar Europa was. Hij vertelde me enthousiast over de Amerikaanse televisie en zei: Dat moet je doen. Zelf had ik niet eens televisie.”

“Toen ik bij de televisie kwam, zag ik: Lücker had gelijk. Men wist daar nog niks van journalistiek. Brandpunt bestond al, met een tijdelijke chef, dat was een oud-voorlichter van het leger. Brandpunt had een puzzeltje, dat soort zaken. Journalistiek denken ontbrak daar totaal. Voordat ik er kwam, had ik nog een lang gesprek met Harry van Doorn. Want Lücker had tegen mij gezegd: je wordt hoofdredacteur of je faalt. Dus ik vond dat er in mijn contract moest staan dat ik hoofdredacteur was. Maar statutair kon dat niet. Want alleen de voorzitter was hoofdredacteur. Lacht. Later stond er in mijn contract: hoofdredacteur van de informatieve televisiedienst.”

Jij hebt je eerst georiënteerd in het buitenland en verschillende journalistieke benaderingen gezien: wat heb jij daaruit gekozen?
“Ik heb gekozen voor de BBC. Ik vond dat het beste bij de Nederlandse cultuur passen. De Duitsers waren echt nog bang voor het beschadigen van hun nog jonge democratie. Je mocht daar niet te kritisch zijn naar de overheid. En de Fransen hadden staatsomroep. En in Amerika heb ik gezien hoe gevaarlijk commerciële televisie kan zijn. Nee, de Engelsen vond ik karakterologisch het best bij ons passen. De hele attitude naar de overheid, en ook naar de kijker toe, vond ik heel goed.

Paul Fox van Panorama was mijn leermeester. Hij leerde me dat je presentatie niet moest combineren met leidinggeven. Hij zei: Jij hebt mensen die in beeld zitten en altijd onder pressie en kritiek moeten werken. Als je daar zelf tussen gaat zitten ben je niet meer iemand die de kritiek van buiten kan tegenhouden.”

Was de Nacht van Schmelzer in 1966 (toen KVP-politicus Schmelzer het kabinet onder leiding van zijn partijgenoot Cals ten val bracht) een kantelpunt in de televisiejournalistiek?
“Dat is wel een keerpunt geweest in de journalistiek. De parlementaire journalistiek werd ineens belangrijk, want dat wij daar waren met een camera was heel bijzonder. Niemand was daar. Wij waren daar wel en ik zal je vertellen waarom. Wij hadden in Brandpunt een commentaar gegeven dat irritatie had gewekt bij de KVP. Zodanig zelfs dat ik daarvoor droit de réponse had gegeven aan de KVP. Ik zei: je mag zelf commentaar in de uitzending komen geven. Een dag voor het Kamerdebat belde de betrokken politicus mij op. Hij zei, ik zie van dat recht af, want het komt op een andere manier wel goed. Ik dacht: op een andere manier wel goed? Er staat wat te gebeuren. Toen is Ed van Westerloo met cameraman Piet Kaart naar de Tweede Kamer gegaan. Hij heeft bij de uitgang Cals opgewacht, want toen mocht de camera nog niet het parlement binnen. En Cals zei na de plotselinge val van zijn kabinet dat hij ontdaan was. Ed vroeg: Hoe vindt u het dat uw partijgenoten u in de steek gelaten hebben? Cals ging even los, om zo te zeggen. Dat was opzienbarend.”

Brandpunt heeft eigenlijk de ontvoogding van de journalistiek naar de politiek bewerkstelligd. Ik vind dat het belangrijkste wat we gedaan hebben. Dat is een hele harde strijd geweest. De KVP was heel kritisch naar ons. Ook naar het KRO-bestuur dat te weinig maatregelen nam. Er is ook gedreigd met mijn ontslag. Wat dat betreft hebben we het goed gedaan. Het was gewoon een generatiebreuk. De zittende journalistiek, daar kon ik niet mee werken. Ad Langebent was eigenlijk veel te jong om in het Haagse te functioneren. Maar hij heeft het goed gedaan. We hebben geluk gehad dat we de juiste mensen konden vinden. En ik was niet bang om weg te gaan. Ik was nooit bang om ergens weg te gaan. Ik wist dat ik als dagbladjournalist zo weer aan de slag zou kunnen gaan.”

Ons laatste treffen was in café-restaurant De Eendracht, voorheen De Jonge Haan. “Dit café was in mijn jaren bij Brandpunt een vluchtheuvel. Na de uitzending kwamen we hier samen, in de Jonge Haan. Alle spanningen die er die dag geweest waren, werden hier weggedronken. Hier kon ik tegen Frits (van der Poel) zeggen: Dat flik je me niet een tweede keer, hè. Het was een omroepcentrum toen. Dan kwam Bob Rooyens binnen. En Gijs Stappershoef, die kwam altijd commentaar geven. Lacht. En veel mensen vanuit de televisiekritiek. Die wisten dat wij er zaten. En die keken of er nog wat nieuws te halen viel.”

“Toen ik gepensioneerd werd, ben ik teruggegaan naar de BBC, bij Panorama. Ik zei: Jongens, hier ben ik eigenlijk begonnen. Ik wil jullie bedanken. De eindredacteur vroeg: Bij wie ben je toen begonnen? Ik zei: Bij Paul Fox. Paul Fox? “Never heard of.” Hij moest naar zijn computer toe om te kijken wie er in de sixties… Oh ja, hier staat het: In de sixties, Paul Fox. Ik zei ja, en die rubriek was toen nog een magazine. “It has never been a magazine,” zeiden ze. Het was wel degelijk een magazine! Zo gauw vergeet men. Laten we vaststellen dat de journalistiek vergeetachtig is.”

Als ik op mijn beurt zijn leermeester bij de BBC opzoek, zie ik dat Paul Fox als Joodse jongen vlak voor de oorlog met een kindertransport uit Duitsland naar Engeland gevlucht was. Hij had, net als Richard, een lange carrière bij de publieke omroep en was daarvoor ook geridderd. Sir Paul Leonard Fox is precies een maand na Richard Schoonhoven overleden. Hij werd 98 jaar, Richard werd 92 jaar. Pastoor Metz mag tevreden zijn.


Jo Bardoel is emeritus-hoogleraar Journalistiek en Media en was verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam. Tussen 1976 en 1993 werkte hij bij de beleidsstaf van NOS-voorzitters, van Erik Jurgens tot Max de Jong. Voor aanvullingen en correcties: bardoel@xs4all.nl.

gerelateerde artikelen