In de rijke historie van de Zaterdag Matinee neemt de in 1943 in Belfast geboren dirigent Kenneth Montgomery een vooraanstaande plaats in. Toen ik hem voor het eerst persoonlijk leerde kennen, in 1979, als adjunct-hoofd van de VARA-Muziekafdeling, had ik hem al meegemaakt bij voorstellingen van de toenmalige Nederlandse Opera Stichting: een intrigerend en succesvol jong dirigent. Hij debuteerde daar in 1970 met een opmerkelijk werk, de opera L’Ormindo van Cavalli. In de bak zat het Radio Kamer Orkest waarmee hij later in de Matinee nog talloze malen zou werken.
Ken hield van de zeventiende- eeuwer Cavalli, dirigeerde zelfs verscheidene hernemingen, soms in eigen bewerking, dit alles nog uitzonderlijk in die tijd, naast verscheidene opera’s uit het meer ijzeren repertoire. Tegelijkertijd debuteerde hij bij de operafestivals van Wexford en Glyndebourne, bij The English National Opera, en in 1975 in het Londense Covent Garden met Le nozze di Figaro. Zijn Matineedebuut volgde datzelfde jaar met fragmenten uit Tsjaikovski-opera’s. Niet snel daarna ontwikkelde zijn carrière zich wereldwijd, met optredens in La Scala (Händel), de Parijse Opera (Gluck) en jaarlijkse optredens in het Amerikaanse Santa Fe, om enkele hoogtepunten te noemen.
Brede interesse
Deze dirigent opende het Matineeseizoen in september 1979 verrassenderwijs niet met opera. Hij leidde het toenmalige Omroeporkest, waarvan hij chef was geworden, in een programma dat kenmerkend was voor zijn veel bredere interesses, tot en met de nieuwste muziek. Een programma dat volgens mij in de beste tradities van de Matinee tot stand was gekomen: een Nederlandse première van Thea Musgrave, de eerste uitvoering in ons land van Bartóks Eerste vioolconcert met Mark Lubotsky, en na de pauze Dvoráks Uit de Nieuwe Wereld. Kenneth begreep onmiddellijk de artistieke en programmeerkoers die al vanaf 1961 was ingezet met Hans Kerkhoff en Kees Hillen. Ik was verbaasd hoe briljant deze jonge Noord-Ier het er in zo’n ambitieus programma vanaf bracht; het was de eerste Matinee die ik in functie bijwoonde. Buiten de Matinee was Kenneth eveneens vaak te horen, zoals in de KRO-serie in het Utrechtse Vredenburg, in vaak uitzonderlijk en onterecht vergeten repertoire.
Opmerkelijke programma’s
In 1983 trad ik als artistiek leider aan, en vanaf dat moment dirigeerde Kenneth veel Matinees, altijd wel met opmerkelijke programma’s – van Webers Die drei Pintos en Mozarts Lucio Silla tot de Nederlandse première van Brittens Death in Venice, met de onvergetelijke Anthony Rolfe Johnson als Aschenbach. Ook de eigentijdse en Nederlandse muziek kreeg allengs zijn aandacht met Quaterni III/IV van Jan van Vlijmen, delen uit Peter Schats Symposion of het magnifieke programma met Gesualdo/ Stravinsky’s Tres sacrae cantiones, Klaas de Vries’ Phrases en Stravinsky’s Perséphone.
Er waren zo’n elf Matinees in de Operaserie, met als hoogtepunten de optredens met Nelly Miricioiu in onder meer Tancredi en Anna Bolena. Ken wist bij deze Matinees, en bij de voorbereidingen, als geen ander de zangers tegelijkertijd te kalmeren én aan te moedigen in hun soms helslastige, spectaculaire belcanto. Het werk dat voor altijd in mijn geheugen gegrift zal blijven is echter Schönbergs Moses und Aron, juni 1986, een Matinee in het kader van het Holland Festival, die in heel Europa werd uitgezonden en bejubeld.
Onconventioneel
Kenneth was als mens uiterst aimabel en toegankelijk voor eenieder, open-minded, leergierig en onconventioneel in zijn aanpak. Zijn levenspartner Jan van Dooren was daarin zijn steun en onvermoeibare toeverlaat. Routine bestond niet. Musici wisten zich door hem enorm gesteund en kwamen tot hoge prestaties. Vele avonden besprak ik met hem programma-ideeën, zelden zei hij “please, not for me.”
Ik heb niet vaak een dirigent ontmoet die zich zo ongelofelijk grondig voorbereidde. Niet alleen met de partituur: hij las werkelijk alles over de context en de tijd waarin een werk ontstond, de uitvoeringsgeschiedenis, het gebruikte instrumentarium, de orkestopstelling. Lang voor er gespecialiseerde orkesten kwamen die de negentiende eeuw exploreerden, spraken we meermalen, niet zelden bij een goede dis, over een droom die het helaas gebleven is, hoe het toenmalige Muziekcentrum van de Omroep het voortouw te laten nemen in deze ontwikkeling. De laatste tien jaar besteedde Kenneth aan wat hij als een zeer belangrijke opdracht zag: zijn kennis en een leven lang omgaan met zangers, instrumentalisten, orkesten en componisten overdragen op nieuwe generaties. Hij bleek erg gelukkig en alom gerespecteerd in die rol, en het heeft hem veel voldoening gegeven, jonge mensen op te leiden aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en het Amsterdams Conservatorium, die een gezamenlijke opleiding waren gestart.
Kenneths laatste optreden, januari jl., was in die functie in Den Haag met een reeks voorstellingen van Haydns opera L’isola disabitata. Het orkest dat hij als weinige zo bewonderde en waarmee hij na het overlijden van Frans Brüggen talloze malen optrad, het Orkest van de Achttiende Eeuw, speelde de orkestpartij. Misschien dat alleen de talrijke professionals en dirigenten in het publiek werkelijk beseften hoe je de extreem lastige recitatieven moet begeleiden die door Haydn hier voor orkest zijn voorgeschreven, en niet met continuo. Menigeen zei: “My God, a hell of a job, Ken!,” waarop hij minzaam lachte. “Just follow the singers, but never wait, dear!” Ieder die hem gekend heeft, voelde het als een voorrecht en verrijking met hem te werken.
Kenneth overleed op 5 maart thuis in Amsterdam. Het muziekleven zal hem node missen.
–
Door Jan Zekveld – voormalig artistiek leider ZaterdagMatinee
Foto: Beeld & Geluid