Rond lunchtijd op 25 oktober 1946, 75 jaar geleden dus, zond de AVRO een bijzondere radioreportage uit over de berging van een drijvend dok, dat met een schip erin gezonken was in het IJ. De verslaggever kon een en ander van nabij beschrijven: hij vertelde zijn verhaal terwijl hij in een duikpak gestoken onder water langs het gezonken gevaarte liep. Een technisch hoogstandje.
De bergingsoperatie was een omvangrijke klus, in een aantal stadia uitgevoerd door de Rotterdamse firma Van den Akker. Het betrof het zogeheten Hendrikdok, één van de grootste dokken van Nederland, dat schepen tot 25.000 ton aankon. Op 22 september 1944 hadden Duitse militairen het dok, met daarin het Italiaanse vrachtschip XXIV Maggio (“24 Mei”), in het IJ tot zinken gebracht. Het Italiaanse schip was een jaar eerder in Amsterdam door de Duitsers in beslag genomen, nadat Italië, bondgenoot van Nazi-Duitsland, op 8 september 1943 voor de Geallieerden had gecapituleerd. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd besloten het gevaarte op te ruimen. Maar wel met beleid, want na herstel kon het waardevolle dok weer worden gebruikt. Zo begon in oktober 1946 het lichten van het wrak: eerst werd de XXIV Maggio geborgen, daarna kon het Hendrikdok in delen worden gesneden en gelicht. Uiteindelijk is het dok, nadat het was gerepareerd, in 1950 weer in gebruik genomen.
De reportage
De start van de operatie, op 25 oktober 1946, was aanleiding voor AVRO’s Radiojournaal om er een speciale reportage onder water aan te wijden, waarvoor twee verslaggevers werden ingezet. De zaak werd nauwkeurig voorbereid, geoefend, en met succes uitgevoerd, al scheelde het weinig of er was niets te horen geweest, zoals blijkt uit het volgende relaas, opgenomen in het boekje De A.V.R.O., wat zij is, wat zij doet (een ongedateerd geschrift, dat vermoedelijk in 1948 is gemaakt bij het 25-jarig jubileum van de AVRO):
“Een belangrijke reportage vond plaats op 25 October 1946 onder lunchtijd en staat in de omroepgeschiedenis geboekstaafd als de “duikreportage”. ’s Morgens vroeg reeds was A.V.R.O.’s reportagedienst op pad gegaan en gearriveerd bij het IJ te Amsterdam, waar in de zoo bewogen Septemberdagen van 1944 één van Neêrlands (tevens van Europa) grootste dokken in Amsterdams haven tot zinken was gebracht.
De plaats van het gezonken dok was aangegeven door boeien en slechts enkele pijpen staken nog boven het woelige water uit.
De technische dienst van den omroep was aanwezig, die had reeds den vorigen dag geëxperimenteerd, want al was er voor de uitzending slechts een tiental minuten gereserveerd, de voorbereidingen ervoor hebben veel hoofdbrekens gekost.
Het was dus zoo: Op de bodem van het IJ lag het dok en daarin een schip. De bergingsdienst moest deze hindernis opruimen, maar liefst zoo, dat het kostbare dok in zijn geheel gelicht werd, teneinde het na herstel weer in gebruik te nemen.
Dit werk is alleen maar goed uit te voeren met behulp van duikers. Het was de bedoeling, dat een reporter met den duiker zou afdalen en van den bodem van het IJ af zijn indrukken zou vertellen. In den duikerhelm van den reporter was een microfoon gemonteerd, terwijl zijn oor de stem van zijn collega door de telefoon kon opvangen. De reporter boven op het dek had een koptelefoon op, een telefoonmicrofoon in de hand, waardoor hij verstaanbaar was beneden en tevens een gewone microfoon voor den zender. Het geheele kruisgesprek werd nu opgevangen en door een kortegolfzender, die was opgesteld in het ruim van het bergingsschip, doorgezonden naar een hoog punt in de omgeving.
Deze laatste post stond in verbinding met de A.V.R.O. Studio te Hilversum. Het proefstoomen ging uitstekend, al werd er vooral bij het voorbereiden hiervan wel eens hartelijk gelachen om de grimassen van den “duikreporter”, die, na gestoken te zijn in een dik wollen pak (een niet overbodige luxe tegen de kou), geharnast werd in olie, rubber en een metalen duikerklok en hierna geen voet meer kon verzetten. Hij stond gewoon te knikkebollen, omdat hij zoo topzwaar was.
Maar even later lag hij toch samen met den anderen robot, den leider van de bergingswerkzaamheden, in het water en nog een minuut later was er van geen van beiden meer iets te zien en kon het gesprek beginnen. Toen alles in afwachting was, de “duikreporter” wandelde reeds voor den tweeden keer met zijn gids op den IJ-bodem langs de dokwanden, was eensklaps ergens een verbinding verbroken. De spanning steeg, hoofden werden rood van ergernis en inspanning, de studio meldde zich reeds, gaf afwachtende gramofoonmuziek, een totale mislukking dreigde…, maar ziet, even onverklaarbaar als de verbinding verbroken was, was deze hersteld, en kon de rustige stem van den omroeper deze speciale reportage aankondigen.”
Kuifje
De reporter op het dek van het bergingsvaartuig was vermoedelijk Herman Jonker; zijn collega in het water was Tom Nieuwenhuijsen, mijn vader. Hij was in 1946 een jongeman van 25, die pas aan het begin van dat jaar aan zijn radioloopbaan was begonnen. Een opleiding in die richting had hij niet (niemand trouwens, in die tijd werd het vak in de praktijk geleerd) en duiken had hij nooit eerder gedaan. Maar dat mocht geen bezwaar zijn: het hele idee van een ‘onderwaterreportage’ was terra incognita. Daarbij was hij een liefhebber van Kuifje, de heldhaftige reporter in de stripverhalen van Hergé, die in een vrijwel identiek duikpak, in bijvoorbeeld het album De schat van Scharlaken Rackham, het avontuur niet uit de weg ging. Als een tweede Kuifje zelf verslag doen vanaf de bodem van het IJ…