De oervorm van de radio in Nederland

Dit jaar mag het een eeuw geleden zijn dat Idzerda zijn eerste programma uitzond, de geschiedenis van radio in Nederland begint eigenlijk al wat eerder met de zendamateurs. Programmamaker en auteur Cor Gout legde de herinneringen vast van Nars Warren, radioliefhebber van het eerste uur.

Wanneer we het hebben over de pioniers van de radio in Nederland spreken we niet over Willem Vogt, de medeoprichter (in 1928) en directeur van de AVRO, aanvankelijk de enige grote radio-omroep in Nederland, en zelfs niet over Hanso Idzerda, die vanaf 6 november 1919 de eerste geregelde radio-uitzending-en ter wereld verzorgde, maar over de zendamateurs uit de jaren tien en begin twintig van de vorige eeuw, die zich de materiële grondslagen van het zenden en ontvangen geheel en al meester maakten.

De radiofreaks (want dat waren ze) uit de begintijd hadden een bijbel: Het draadloos amateurstation voor ontvangst van telegrafie en telefonie door J. (Jan) Corver, eerste druk 1915. “Een handboek voor wie wil aanvangen met draadloze ontvangproeven”, zo staat er in de inleiding. Dan, op pagina 6 een tekening waarop staat aangegeven hoe men een antenne spant en op pagina 7 een afbeelding van hoe het niet moet. Verderop in het boek informatie over de kristaldetector, golflengte der zendstations en luchtverstoringen en antwoorden op de vragen: hoe vervaardig je een ontvangtoestel, en is een antenne gevaarlijk? Vrijwel aan eind het boek vinden we een weergave van het morsealfabet: geen overbodige franje aan het betoog, want aanvankelijk ging het nog om het opvangen en uitstralen van morsetekens. Op de laatste paar pagina’s treffen we advertenties van winkels aan die de radioamateurs van alles en nog wat te bieden hadden, zoals Radio Technisch Bureau Herm. Verseveldt, Hugo de Grootstraat 100, Den Haag, bij halte 3 Prins Hendrikplein.

Niet alle radioamateurs waren even bedreven in het bouwen van een ontvangtoestel. Maar ook voor hen bestond er een uitweg. In het blad Radio Bulletin stond het zogenaamde Koomanschema afgedrukt. Daarin werd een opsomming gegeven van de benodigde onderdelen, vergezeld van een handleiding voor het in elkaar zetten daarvan. De minder handige radioadepten kochten de onderdelen bij radiofabriekjes of radiozaken en brachten die naar de rijwielhersteller om de hoek, blijkbaar een veelzijdig vakman, want na een dag solutiesnuiven en wielen vlechten zette hij de ontvanger in elkaar.

Nars Warren

Iemand die voor zijn liefhebberij geen rijwielhersteller nodig had was de jonge Nars Warren (1908—2000). In 1993 sprak ik met hem over zijn aandeel in de vlegeljaren van de radio in Nederland. “Ik zal een jaar of vijftien zijn geweest toen ik, aangemoedigd door een vriend, als ‘radioamateur’ aan de slag ben gegaan. In die tijd bestonden er geen radioapparaten. Om die te kunnen maken had je lampen nodig en die waren er nog niet. Wilde je over een ontvanger beschikken, dan moest die zelf in elkaar knutselen. Alle onderdelen, behalve de telefoon, moest je zelf maken.

De belangrijkste bestanddelen van de ontvanger waren een kristaldetector en een spoel waarmee je de frequenties van de uitzendingen op kon zoeken. Dat zoeken naar die frequenties was een heel gedoe. In Nederland had je er maar een paar: de scheepsfrequenties en het Vossengat, dat oorspronkelijk bedoeld was voor de communicatie tussen militairen en later gebruikt werd door het KNMI in De Bilt om (twee keer per dag) het weerbericht uit te zenden. Verder had je er in Duitsland nog een paar.” “Wat je kon opvangen was morse. Uitzendingen bestonden toen niet. Ook voor de militairen was het nog niet mogelijk een stem over te brengen: de lampen kwamen pas begin jaren twintig. Ik denk dat de Eerste Wereldoorlog een stoot aan die ontwikkeling heeft gegeven. Je ontving op een kristal, vandaar de naam ‘kristalontvanger’. Probeer die ontvanger als volgt voor je te zien: centraal in het geheel was de afstemspoel waarop een aarde- en antenneaansluiting was aangesloten, parallel daaroverheen bevond zich een variabele condensator voor de afstemming en parallel daar weer boven een koptelefoon. Tussen een van de aansluitingen die de variabele condensator met de koptelefoon verbond, was een germanium, ook wel kristaldiode, ingestoken die het hoogfrequente radiosignaal omzette in laagfrequent signaal dat hoorbaar werd in de koptelefoon.”

Koperdraad en touw

“De antenne was een geweldig stuk koperdraad, zeker dertig of veertig meter lang, hoe langer (en ook hoe hoger) hoe beter. Hij liep van een houten paal op je dak naar een paal op het dak van een buurman vijf of zes huizen verder. Die palen moésten zo hoog zijn, omdat het zink van de goten de zwakke signalen die je doorkreeg enorm afleidde. Wanneer het regende bestond er grote kans dat je niets hoorde. Goede isolatoren waren er nog niet en die had je nodig, want de draad mocht niet direct aan de palen vastzitten. Ze moesten er met een isolaat aan bevestigd worden. Maar in het begin kon je die niet kopen, dus ook het isolaat moest je zelf maken en meestal deed je dat met touw.”

“De technische ontwikkelingen verliepen snel en ik probeerde die zo goed mogelijk te volgen. Zo werd het mij duidelijk dat een condensator vlak bij de telefoon het geluid beter verstaanbaar kon maken. Voordat die apparaten in de handel kwamen moest je ze zelf in elkaar knutselen met zilverpapier en paraffinepapier. Later kon je ze in Duitsland kopen. Die dingen werkten met “De betekenis van lucht. De eerste draaicondensatoren kwamen daar ook vandaan. Ik meen van het merk Telefunken. Uit Frankrijk kwamen spoelen, condensatoren en de eerste lampen. Die lampen kostten fl. 4,50 het stuk, een enorm bedrag in die tijd. Jazeker, het was een dure hobby waar ik me in had gestort. Koperdraad was prijzig en de eerste koptelefoons ook, en die had je hard nodig, niet alleen voor een beter geluid, ook om je handen vrij te kunnen houden. In het koptelefoonloze tijdperk had je die moeten gebruiken om je oren af te sluiten voor de geluiden van buiten, die de zwakke seinen makkelijk overstemden. De betekenis van de seinen interesseerde me niet zo. Het ging mij erom dat ik ‘beet had’. Later kreeg je Radio Scheveningen, dat contact onderhield met de schepen. Toen werd de inhoud iets interessanter.”

Jongensboek

“Belangrijk voor mij en andere liefhebbers (in Utrecht, waar ik toen woonde, waren dat er een stuk of twaalf) waren de contacten die we onderhielden. Deze prille organisatievorm zou leiden tot de Vereniging van Nederlandsche Radio Amateurs. Doordat we allemaal zoekende waren, was iedere uitwisseling een verbetering. Toen er na verloop van tijd ook avonden werden georganiseerd, bij iemand thuis of, incidenteel, in een radiozaak, ontstond er al gauw een soort vriendenclub. Die saamhorigheid werd versterkt door de verschijning van een blaadje voor radioamateurs dat aan de leden werd rondgestuurd. Een grote stap van deze bescheiden infrastructuur naar de radio als ‘bedrijf’ was de oprichting van de (Stichting) Hilversumse Draadloze Omroep (HDO) in 1926, een jaar later hernoemd tot (Stichting) Algemeene Nederlandse Radio Omroep (ANRO).

Deze club fuseerde eind 1928 met de Nederlandsche Omroep Vereeniging uit Den Haag tot de Algemeene Vereeniging ‘Radio Omroep’, geleid door Willem Vogt, zelf geen radioman, maar wel geïnteresseerd in het medium. Maar met het blaadje voor de radioamateurs en de luister- en demonstratieavondjes bij de liefhebbers thuis of in winkels is het allemaal begonnen. Het was een verhaal uit een jongensboek.”

Met dank aan Paul Waayers

gerelateerde artikelen