Bijzondere bladmuziek: Joop de Leur

“Daar is het water, daar is de haven. Waar j’altijd horen kon, we gaan aan boord.” De Zuiderzeeballade is een evergreen geworden, door de smartlapperige tekst van Willy van Hemert, maar in niet mindere mate ook door de weemoedige accordeonmuziek van componist Joop de Leur. Hoewel dit van sentiment doortrokken liedje over het vissersleven op de Zuiderzee, verdwenen door inpoldering en Afsluitdijk, behoort tot zijn grootste successen, was dit niet het genre waar De Leur groot in was geworden.

Joop, eigenlijk Johannes Antonius de Leur, werd geboren op 7 juni 1900 in Rotterdam in een bijzonder muzikale familie. Hij kreeg zijn eerste lessen van zijn vader en trad als 11-jarige jongen al op als pianist. Volgens het naslagwerk Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld was de jonge De Leur “de eerste Nederlander die op jazzgebied naam maakte en met een jazzorkest naar het buitenland trok”. De Leur werkte onder meer in Zwitserland, Oostenrijk en, vooral, Duitsland, waar hij onder andere optrad met Paul Godwin, maar ook als solopianist bij de Haller-revue in Berlijn. Terug in Nederland (vanaf 1929) werkte hij veel samen met bijvoorbeeld Willy Derby. Hij componeerde tal van liedjes, waarvoor onder andere Jacques van Tol teksten schreef. Tot de succesvolste behoorde Maruschka (1933), een tango, waarvan Van Tol de originele Duitse tekst van Jaschka Schmitt vertaalde. Van Tol schreef ook de teksten van nummers zoals We gaan van het jaar niet naar Zwitserland en Wij gaan de wijde wereld in, die het goed deden. Een ander succesnummer was Mijnheer Dinges weet niet wat swing is (1938), met het jazzy duo Johnny & Jones. In de jaren ’30 van de vorige eeuw begon De Leur ook samen te werken met componist en tekstschrijver Jack Bess (pseudoniem van Jacques Hubertus Bes), met wie hij ook na de Tweede Wereldoorlog nog tal van liedjes uitbracht, van licht (zoals de tango Elisabeth Maria) tot vederlicht (zoals het swingende De Sheik Ali-Bey).

Na de oorlog zette De Leur zijn muzikale carrière voort, onder meer door een duo te vormen met Tony Schifferstein. In de schlagers die De Leur in die tijd maakte, komen vaak ‘Hollandse’ motieven voor, zoals de zee en het zeemansleven. Succes had hij met onder meer Op de sluizen van IJmuiden, Sijtje Boes van Marken, en bovenal dus de Zuiderzeeballade. De Leur schreef het in 1959 voor de VARA. Oorspronkelijk werd de ballade uitgevoerd door Sylvain Poons als opa en Godert van Colmjon als kleinzoon. Omdat zij bij verschillende platenmaatschappijen onder contract stonden, namen ze ook versies op met andere ‘partners’. De uitvoering van Poons en Oetze Verschoor werd al gauw de meest populaire, en leverde in 1967 een Gouden Plaat op. In dat jaar kreeg De Leur, gelijktijdig met Annie M. G. Schmidt en Harry Bannink ook een Gouden Harp van stichting Conamus.

Op 3 september 1973 overleed Joop de Leur, 73 jaar oud, in Bielefeld (Duitsland). Enkele jaren eerder was hij hertrouwd (zijn eerste vrouw was in 1963 overleden) met een voormalige Duitse danseres, en had hij een huis in Bielefeld gekocht omdat haar familie daar woonde, aldus krantenberichten.

In de collectie bladmuziek van de Som zitten tientallen werken van De Leur. De meeste daarvan hebben geen omslag, alleen handelsexemplaren werden van een voorblad voorzien. Die zijn vrijwel allemaal ongesigneerd, zodat niet te achterhalen is wie er voor de ontwerpen tekenden. Uitzondering is Wij gaan de wijde wereld in, waarvoor Gé Hahn een omslag maakte. Hahn ontwierp wel meer covers van muziekuitgaven, maar illustreerde ook boeken.

Bas Nieuwenhuijsen

gerelateerde artikelen