De carrière van de wereld beroemde dirigent Bernard Haitink was in zijn begintijd nauw verweven met de omroep. Op 6 september j.l. was Haitink weer terug bij het Radio Filharmonisch Orkest: als opening van het seizoen 2014-2015 van de NTR ZaterdagMatinee dirigeerde hij in het Amsterdamse Concertgebouw het orkest. Aanleiding was Haitinks 60-jarig dirigentenjubileum. En het RFO was het orkest (hij is er inmiddels beschermheer van) waar hij in 1954 zijn carrière begon. Maar het ging toen bepaald niet vanzelf…
Een feest der herkenning werd het niet, op 6 september.Daarvoor is het RFO in de loop der jaren te veel veranderd door fusies en natuurlijk verloop. Van de collega‘s, die Bernard Haitink tussen 1954 en 1961 als dirigent in Hilversum hebben meegemaakt, zijn nog slechts enkelen in leven. De laatste der Mohikanen, altvioliste Bea Geerts, ging in 1997 met pensioen. Nu zat zij met slagwerker Rob Meyn en violist Fons Rats in de zaal als eregast. De NTR had hun herinneringen opgenomen en verwerkt in een tv–documentaire, die daags na het concert werd uitgezonden (Podium/Nederland 2). Het programma was voornamelijk gewijd aan Haitinks beginjaren bij de omroep. Zelf zei hij hierover: “Die begintijd was heel moeilijk, maar het RFO is toen vreeslijk aardig voor mij geweest. Die mensen moeten enorm veel geduld met mij gehad hebben, want ik wist nog niet hoe ik met een orkest moest omgaan. Ik was veel te jong, niet in jaren, maar gewoon te groen.“
‘Middelmatige violist‘
De start in 1947 van de 18–jarige Bernard aan het Conservatorium, destijds in de Bachstraat in Amsterdam-Zuid, verliep evenzeer moeizaam. Zijn talent voor het vioolspel bleek niet groot genoeg voor een solistencarrière: “Ik was een middelmatig violist“, heeft Haitink meermaals verklaard. Een plaats in de provincie ambieerde hij niet. Als 2e violist in het conservatoriumorkest begon Bernard voorzichtig te dromen: “Misschien kan ik dirigent worden.“ In de zomer van ‘49 zag hij bij de Salzburger Festspiele WilhelmFurtwängler aan het werk in een uitvoering van Beethovens Fidelio. De rol die het orkest in deze opera toebedeeld kreeg, maakte indruk. Na de volgende ochtend een repetitie van Bruckners Achtste Symfonie bijgewoond te hebben, eveneens onder Furtwängler, besloot Bernard zijn droom te verwezenlijken. Dat riep nieuweproblemen op. In Amsterdam stond de officiële dirigentenklas namelijk niet hoog aangeschreven. Daarom richtte Bernard zich tot Felix Hupka, de stimulerende maar tevens controversiële dirigent van het conservatoriumorkest, met het ver zoek hem privéles te geven. Hupka, die niet de status had van leraar, weigerde dit. Kort daarop zette de oproep om zijn militaire dienstplicht te vervullen Haitinks aspiraties voor anderhalf jaar op ijs.
Droogzwemmer
In 1950 hervatte Bernard in Amsterdam zijn vioolstudie en speelde hij weer in het conservatoriumorkest onder Hupka, maar directielessen kreeg hij niet. Zijn vooruitzichten leken allerminst rooskleurig. Op zekere dag onderbrak Hupka plotseling een repetitiesessie van het conservatoriumorkest en nodigde de verbouwereerde Bernard uit. het stokje van hem over te nemen. Deze onverwachte proef slaagde, waarna Hupka de jongeman alsnog onder zijn hoede nam, evenwel buiten het leerplan van het conservatorium. Haitinks dirigeer momenten bleven hierdoor beperkt.
Hupka had echter gezien, dat het zijn pupil niet zozeer ontbrak aan slagtechniek, maar wel aan zelfvertrouwen en het vermogen zijn muzikale intenties over te brengen op anderen. Samen bezochten zij veel concerten en bespraken ze de fraseringen en interpretaties. Haitink stak hier veel van op en verslond stapels zakpartituurtjes, maar de tijd verstreek zonder dat hij toekwam aan de praktijk. Daarom besloot hij in 1954 zich in te schrijven voor deelneming aan de dirigentencursus van de Nederlandse Radio Unie.
Met de hakken...
Voor het toelatingsexamen muziektheorie in Hilversum slaagde Haitink glansrijk, maar staand voor het Radio Filharmonisch Orkest op 19 juli 1954 open baarde zich zijn gebrek aan ervaring. De cursusleiding, met ervaren rotten als Willem van Otterloo en Ferdinand Leitner, moest uit de kandidaten twaalf practicanten selecteren. Van Otterloo wees Bernard resoluut af. Leitner dacht: “Die jongen is misschien gek, maar heeft mogelijk toch wel iets. “Hij gaf hem het voordeel van de twijfel, een gevoel dat gedeeld werd door enkele orkestleden. Zo werd Haitink alsnog als dertiende toegevoegd aan de lijst van cursisten, maar succesvol was hij niet. In zijn dagboek noteerde hij: “Na zes weken cursus, concert met het RFO: Tristan-voorspel. Op de eerste repetitie hebben ze zich rot gelachen. Ik hield mijn ogen dicht uit benauwdheid. Het was net een film. Ik was een anti–dirigent, schuchter en bezeten. Een rare zaak.“ Na afloop van de cursus gaf Leitner hem het volgende advies: “Ga niet terug naar het conservatorium, maar vraag een stageplaats aan als violist bij de omroep. Bestudeer de werkwijze van dirigenten en kom volgend jaar bij mij terug op cursus. “Op 12 september 1954 zette Bernard Haitink, na ander halve maand het zaagsel van de piste geroken te hebben, zijn loopbaan voort als ‘leerling-violist‘ in het RFO.
Dankbaar
“Dat jaar was voor mij enorm leerzaam‘‘, vertelde Haitink in maart 1999 tegen de redacteur van de orkestkrant RFO-lnformeel. “In het begin mocht ik alleen repetities meespelen, later ook concerten. Bij de eerste repetitie met Erich Leinsdorf ging er een wereld voor mij open. Zoals hij La Merdeed, geweldig. Ik heb onder Paul van Kempen gespeeld, een man met een merkwaardige gave. We moesten op een Pinkstermiddag in de KRO–studio de Vijfde van Beethoven opnemen. Het orkest zat met lange gezichten te wachten, want buiten was het mooi weer. Maar Van Kempen kwam binnen en heeft ons prachtig laten spelen. Van Jean Fournet herinner ik mij Fauré‘s Requiem, dat deed hij schitterend met een minimum aan repetitietijd, zo rustig en zo Frans; een chique dirigent. Ik ben er enorm dankbaar voor in dat orkest gezeten te hebben.“ Het stagejaar vloog voorbij. Haitink gaf zijn ogengoed de kost, verhuisde van de 2e naar de 1e violen en meldde zich in de zomer van ‘55 terug bij Ferdinand Leitner. Ditmaal verliep de cursus aanzienlijk succesvoller. Na afloop kreeg hij zelfs een aanstelling bij de NRU als dirigent in algemene dienst voor vier studio-opnamen per jaar, maar de rode loper werd nog niet voor hem uitgerold.
Dirigent
Haitinks carrière kwam in 1956 onverwachts in een stroomversnelling terecht. De plotselinge dood in december ‘55 van RFO‘s chef-dirigent Paul van Kempen zorgde voor crisisstemming in Hilversum. Radio-orkesten mochten destijds slechts bij uitzondering buiten de studio optreden. Dirigenten van for maat stonden niet te dringen om Van Kempens chef positie over te nemen, het voortbestaan van het RFO kwam in gevaar. De omroepleiding trok de troef kaart van het jonge talent, het orkest had geadviseerd: “Wij voelen ons sterk genoeg om dit experiment met hem aan te gaan, we gaan dit samen doen.”Haitink werd dirigent van het RFO, de geplande vier producties liepen op tot 35. Op 10 juli beleefde hij inDen Haag tijdens het Holland Festival zelfs zijn eerste openbare concert met het RFO met o.m. het zelden uitgevoerde Requiem van Cherubini. Een optreden dat grote gevolgen zou hebben. Het leverde hem in november met hetzelfde Requiem zijn debuut op bij het Concertgebouworkest als vervanger van de ziek geworden Giulini.
‘Talentvol en begaafd‘
Intussen had Haitink in Hilversum zijn handen vol met studio–opnamen, bv. de volledige Entführung van Mozart en vele andere voor hem veeleisende premières. Om de jonge maestro te ontlasten, werd hij afgewisseld door Antal Dorati, Lorin Maazel en Sir Thomas Beecham. In augustus viel het RFO de eer te beurt het Residentie Orkest gedurende drie weken te mogen vervangen bij de jaarlijkse concerten in het Kurhaus te Scheveningen. Haitinks bescheiden aandeel hierin werd door de pers lovend beoordeeld: “talentvol en begaafd, een muzikant in harten nieren, een uitgesproken dirigeertalent, een anwinst voor Nederland.” Het RFO kreeg complimenten voor zijn verrassend optreden als podiumorkest. Dit woelige jaar, waarin Bernards droom uitkwam, werd afgesloten met opnamen van Bruckners 9e symfonie en het Te Deum. Daarna ging een nieuwe fase in.
Cheft-dirigent
Vanaf 1 januari 1957 mocht Bernard Haitink zich nu chef-dirigent van het RFO noemen en rustte er een grote verantwoording op zijn schouders. In de daaropvolgende jaren dirigeerde hij studioproducties van Mozart opera‘s als Die Zauberflöte en Don Giovanni, Carmen van Bizet en Verdi’s La Traviata en Rigoletto, maar liefst zes Brucknersymfonieën voerde hij uit, trad jaarlijks op in het Holland Festival met achtereenvolgens o.m. Carmina Burana van Orff, de 4e symfonie van Tchaikovsky, Le Roi David van Honegger, Stravinsky‘s Sacre en in 1960 Mahlers 5e symfonie. Het is slechts een kleine greep uit de 223 producties, die hij tot 1961 met het RFO maakte. Daarnaast kreeg Haitink ook vaker de gelegenheid zich met het RFO te presenteren in belangrijke Nederlandse muziekcentra. Er werden zelfs, samen met het Groot Omroepkoor, voorzichtige stapjes over de grens gezet met in Antwerpen de Koorfantasie en Beethovens 9e symfonie, en in Viersen (Duitsland) de 9e symfonie van Bruckner met het Te Deum.
Het succesvolle verloop hiervan vormde de opmaat tot twee grote tournees in 1960 en 1961 door Italië en Duitsland. Het luidde tevens het einde in van Haitinks omroepperiode. Het Concertgebouworkest zocht namelijk een opvolger voor de in 1959 overleden Eduard van Beinum. In de wandelgangen gonsden twee namen: die van de ervaren Willem van Otterloo uit Den Haag en van het jonge talent uit Hilversum, dat zich in Amsterdam al via gastdirecties had voorgesteld. In 1954 hadden beide mannen met elkaar de degens al eens gekruist.
Zeven jaar later trok echter niet de gedoodverfde kandidaat, maar Bernard Haitink aan het langste eind.
Literatuur: Historisch Archief RFO, boe ken van Simon Mundy, en Roland de Beer over Haitink.