“Toen wij van Rotterdam vertrokken, met de Edam een ouwe schuit/ Met kakkerlakken in de midscheeps en rattennesten in ’t vooruit/ Toen hadden we een kleine jongen als ‘ketelbink’ bij ons aan boord/ Die voor de eerste keer naar zee ging en nooit van haaien had gehoord”
Die haaien, zo aan het begin van het lied De straatjongen van Rotterdam, beter bekend als Ketelbinkie, klinken onheilspellend. En inderdaad, “met een één, twee, drie in Godsnaam” vindt de arme ketelbink al op zijn eerste reis een zeemansgraf. Aangenomen wordt dat tekstdichter Anton Beuving (eigenlijk Anton Pieter Arie Oliemans, 1902-1977), zijn eigen ervaringen op de grote vaart erin heeft verwerkt. Beuving, in Rotterdam geboren maar al jong naar Amsterdam verhuisd, was in 1919 gaan varen, na korte tijd op het kantoor van een tabakshandelaar te hebben gewerkt. Hij werd mess-boy en bediende dus aan tafel. Het beviel hem slecht, zo slecht dat hij in 1924 voor een leven aan wal koos. Eerst als kok, maar vanaf 1936 ging hij schrijven en in 1938 leverde hem dat een baan op bij de VARA.
Oliemans schreef onder een aantal pseudoniemen, naast Anton Beuving (naar de achternaam van zijn vrouw Jentje Beuving) publiceerde hij als Joop Korver, Ton Herder en Sonja Tilaar. Zijn werk was al even gevarieerd als zijn noms de plume. Zo maakte hij niet alleen levensliederen, maar ook toneelstukken, hoorspelen en misdaadromans (onder andere ruim 50 boeken over rechercheur Hakkie Waaldijk) en jeugdboeken, waarvan Vuur aan bakboord het bekendste werk is geworden. In 1940 schreef hij het muzikale hoorspel Vrouw aan boord, waarin Ketelbinkie was opgenomen, gecomponeerd door Jan Vogel. Gezongen door de ‘Zingende Zwerver’ Frans van Schaik werd het een enorm succes.
Beuving schreef nog een zeemanslied dat populair werd, vooral in Vlaanderen: De lichtjes van de Schelde. In de uitvoering van de Vlaamse ‘cowboy’ Bobbejaan Schoepen is het een evergreen geworden. Beuving schreef ook teksten voor andere artiesten, zoals Kleine Greetje uit de polder voor Eddy Christiani, en Tabé, ouwe Wester voor Willy Alberti. Naast eigen werk maakte hij ook vertalingen, zoals het Italiaanse liedje La Piccinina, dat als O kleine herdersjongen in 1940 werd opgenomen door Louis Noiret (Louis Simon Alphonse Leon Schwarz) met wie Beuving veel samenwerkte. Later, in 1987, had Manke Nelis er een hit mee als O kleine jodeljongen.
In de collectie bladmuziek van de Stichting Omroep Muziek bevinden zich tal van liedjes van Beuvings hand. Ze zijn bijna allemaal uitgegeven bij B. H. Smit in Amsterdam en geen van de omslagen is gesigneerd, zodat onbekend is wie ze heeft ontworpen. Hoe autobiografi sch zijn grootste succes, Ketelbinkie, echt is, blijft enigszins gissen. Volgens Marcus van der Heide, die in Aether 73 over Beuving schreef, zei de tekstdichter zelf dat hij net als ketelbinkie zijn moeder bij het afscheid op de kade niet durfde te zoenen. Ook was hij aan boord ziek geworden (hij had schurft opgelopen). Gelukkig bleef een zeemansgraf hem bespaard.